PIET RIJSTEPAP ALS WIJSGEER


Op een zomerse dag lag Piet Rijstepap te zonnebaden. Hij keek naar de blauwe lucht, met een grassprietje in zijn mond. Hij dacht aan de pastoor die zegt dat God alles gemaakt heeft. Hij dacht aan zijn oma die zegt dat wij komen en gaan zoals de zomer en de winter, en dat wij zelf een stukje van God zijn.
Opeens viel het hem op dat de zon zo mooi rond was. Hij keek om zich heen, en zijn blik viel op een oud karrewiel dat een boer daar ooit had laten liggen. Nu was hij meteen helemaal wakker.
Hij sprong op zijn benen en rende naar huis. Daar graaide hij in het naaikistje en vond het lange meetlint waarmee zijn moeder altijd mat hoe dik hij was. Hij rende terug naar de weide waar het karrewiel rustig lag te wachten.

Van het middelpunt van het wiel tot aan de rand van het wiel was precies 50 centimeter, dus van rand tot rand door het middelpunt heen was precies een meter. De rand zelf rondom was 3 meter en 14 centimeter. Piet krabde achter zijn oren. Het was alsof hij dat getal al kende. Het had iets te maken met ronde dingen, met .. cirkels.
Nu slenterde Piet diep in gedachten naar huis, met de handen in zijn broekzakken. Toen hij thuiskwam zag hij zijn moeder niet eens. Zij keek hem hoofdschuddend na. Wat mankeerde die jongen? Ze zag dat hij het meetlint op tafel legde, en een dik boek van zijn opa uit de kast haalde: "meetkundige vraagstukken".

Bladerend in dat boek vond Piet een hoofdstuk over cirkels, en opeens was daar een bladzijde waarop zijn getal met dikke cijfers gedrukt stond: 3.1415 ... (er kwamen nog veel meer cijfers achter deze vijf). Het getal straalde van de bladzijde af naar zijn ogen, hij nam het gretig in zich op. Dit was een heel bijzonder getal, dat zelfs een naam had: het heette "pi". Dat wiel was rondom dus 3 meter en 14 centimeter en dan nog ruim 1.5 millimeter. Hoe was het mogelijk dat men dat zo precies kon meten of berekenen?
Nu zette hij de oude hoed van zijn opa op, en ging terug naar de wei om na te denken. Hij ging in het gras zitten, en dit was wat hij dacht: stel dat er helemaal geen mensen waren, dan zou niemand ooit kunnen meten hoe lang de rand van een karrewiel is, of hoe lang de rand van de zon is. Dan wist niemand van dat getal pi dat overeenkomt met 3.1415 ... Dan zou niemand dat getal steeds preciezer kunnen opmeten of uitrekenen. Dan bestond pi niet eens. Of toch?

Eerst bedacht hij dat een getal waarvan men de cijfers niet kan weten ook niet bestaat. Daarna bedacht hij dat de rand van een cirkel toch een bepaalde lengte heeft, of men die nu wel of niet kan opmeten. Hoe kwam het eigenlijk dat er volmaakt ronde dingen bestaan, zoals de zon? Maar nee, de zon is toch niet zuiver rond, dat lijkt maar zo.
Zuivere cirkels bestaan alleen in de gedachten van een mens. Zou ieder mens dezelfde gedachten over cirkels hebben? Waar komen die gedachten dan vandaan? Waarom bestaan er zoveel dingen die volmaakt rond lijken te zijn: de zon, de maan ...
Het was pikkedonker toen Piet gevonden werd, nog steeds zittend in het gras en met opa's hoed op. Zijn bezorgde moeder deed hem een jas aan en nam hem mee naar huis.