CURSUS PROJECTIEVE MEETKUNDE


§ 2: uitwerkingen


O5 Zij p een rechte door O.
Indien p in x3=0 ligt, voegen we aan p het oneigenlijk punt met die richting in x3=1 toe.
Indien p niet in x3=0 ligt, voegen we aan p zijn snijpunt met x3=1 toe.

Zij l een vlak door O.
Indien l het vlak x3=0 is, voegen we aan l de oneigenlijke rechte toe.
Indien l een ander vlak is, voegen aan l zijn snijlijn met x3=1 toe.

Definieer vervolgens de incidentierelatie in (P",L") met behulp van deze bijecties: dus Ap incident met Bl precies dan als p incident is met l.


O6 Voeg aan een rechte door O zijn snijpunt met B toe, en aan een vlak door O de snijcirkel van dat vlak met B.
Dit geeft een bijectie φ:PP''' en een bijectie ψ:LL''' zo dat φ(p) incident is met ψ(l) precies dan als p incident is met l.


O7


Noemt men L de puntenverzameling en P de lijnenverzameling, dan krijgt men de duale meetkunde, die met de oorspronkelijke isomorf is.
Laatste vraag:
Elke projectieve meetkunde bevat minstens zeven punten, want:
i) P is niet leeg, dus er is een punt p1.
ii) Door p1 gaan minstens drie lijnen l1, l2, l3 (axioma A2).
iii) Op l1 liggen minstens drie punten p1, p2, p3 (axioma A1).
iv) Op l2 liggen twee punten p4 en p5 die niet met p1, p2 of p3 samenvallen (A1, en A3 of A4).
v) Zo ook op l3 twee punten p6 en p7 die niet met een der andere vijf samenvallen.


HOME