PIET RIJSTEPAP IN PALESTINA
Toen de douanebeambten op het vliegveld van Tel Aviv zagen dat Piet alleen wat handbagage
en een hondje bij zich had, lieten ze hem zonder nader onderzoek passeren. De stewardess die
hem in het vliegtuig koffie had gebracht, stond met een paar vriendinnen te giechelen bij de
uitgang, en schonk hem een knipoog toen hij voorbijkwam. De zon stond hoog aan de hemel, alle
Israëli's liepen in hemdsmouwen, en Piet verwachtte elk moment dat er een duif vanuit de
blauwe hemel op aarde zou neerstrijken.
In plaats daarvan dwarrelde er plotseling met veel geraas een vliegtuig uit de lucht, en
boorde zich met een harde klap in de hoge torenflats aan de einder. Er volgde een oogverblindende
lichtflits, en pikzwarte wolken bevuilden de tot dan toe heldere horizon. Even daarna gilden de
sirenes. De mensen hadden een moment doodstil gestaan, maar nu kwamen ze weer in beweging, en
hervatten gelaten hun activiteiten.
Piet kocht een ticket in de bus die hem naar Jeruzalem bracht. Het hondje mocht gratis mee,
en trok de liefdevolle aandacht van de andere passagiers. Zij reden onder de verzengende zon
door dorre streken, maar er was gekoelde coca cola en airconditioning in de bus. Na een uurtje
rijden passeerden zij de grenspost bij Ramallah, waar de Palestijnse mannen en vrouwen in lange
rijen stonden te wachten om door Israëlische soldaten gefouilleerd te worden. Ja, wat wil je,
er ontploft hier bijna elke dag een schoolbus of een toeristenhotel, omdat daar een
leuzen roepende Arabier met granaten in zijn binnenzak naar binnen is gewandeld.
In Jeruzalem ging Piet eerst inchecken in zijn hotel. De oude portier was niet erg
spraakzaam, hij zag er ook wel wat pips uit. De kamer naast die van Piet werd bezet door een
gezin met rumoerige kinderen. De ouders hadden moeite ze in toom te houden, en glimlachten
verontschuldigend naar hun nieuwe buurman. De kinderen knuffelden het hondje, dat al snel
goede maatjes met hen was.
Vervolgens liep Piet de stad in, allereerst op zoek naar de Calvarieberg, om de Kruisweg
te zien waarlangs onze Verlosser Zijn lijdensweg gegaan was. Hij kwam langs kleurige steegjes
waar Arabieren hun koopwaar op straat hadden uitgestald, en hem aanklampten om deze goederen
aan te prijzen. Een ezeltje beladen met frisdrank trok de aandacht van hond en baas.
En Piet vroeg de weg naar Golgotha aan een Palestijns meisje dat van top tot teen in
traditionele gewaden was gehuld.
Toen was daar plotseling een zware dreun, en alle mensen werden door de luchtdruk omver
geblazen. Ergens vlakbij schoten de vlammen hoog op, en een verschroeiende brandlucht
vergiftigde de atmosfeer. Paniek en geschreeuw alom. Maar het ergste was: Piet was zijn
hondje kwijt! Zijn hartendief, zijn kleine vriend ... weg!
Sirenes gilden, mensen vluchtten, maar Piet dacht alleen aan zijn hondje. Was het misschien
ergens onder gekropen? Piet kroop onder kraampjes en achter haagjes, in hofjes en achter
openstaande deuren. En hij riep de naam van zijn hondje, telkens weer: "Stip! Stip! .. "
Een agent riep korzelig dat Piet weg moest gaan. Piet was de wanhoop nabij. Er kwamen
brandweermannen langs met draagbaren, waarop kennelijk de dode slachtoffers van de aanslag
werden weggedragen. En opeens zag Piet op één van die draagbaren, aan het
voeteneind van de dode juffrouw die daar werd weggedragen, een bibberend
hoopje ellende, zijn hondje Stip! Hij nam het hondje dankbaar in zijn armen, en ging verder op zoek
naar de Hof van Olijven.