PIET RIJSTEPAP ALS MONNIK
Als jongen was Piet Rijstepap zeer bewogen door de verhalen die de meester op school
vertelde over de katholieke missie onder de Indianen in het zeventiende-eeuwse Canada.
De Franse Jezuïeten Jean de Bréboeuf en gezellen stierven daar als
martelaren door toedoen van de wrede Huronen, die zij nota bene eerst bekeerd hadden.
Piet had zich toen voorgenomen missionaris te worden.
Zijn vader was met dit plan niet zo ingenomen, maar Piets moeder aanvaardde het offer met
blijdschap. Enkele weken later kwam er een pater Carmeliet op bezoek om zich van de echtheid
van Piets roeping te overtuigen. Hij liet een prentje achter waar een gebedje op stond.
In dat gebedje werd aan God gevraagd om steun bij het aanvaarden van deze
bijzondere uitverkiezing.
Op het kleinseminarie heerste een streng regime. Er werd vier uur per dag in stilte
gestudeerd, onder toezicht van een oudere student (de censor). Bij de broodmaaltijden was er
slechts één soort broodbeleg, en dat was soms een vieze kliek vleesafval. De
studenten van het zesde jaar (de 'rhetorica') rookten dikke sigaren waar de kleintjes van het
eerste jaar (de 'kleine
figuur') het met dunne sprietjes moesten doen. En dan had men natuurlijk de ochtend- en avondgebeden,
de gezongen missen en de stille missen, de biecht op zaterdag en het lof op zondag.
Maar Piet voelde zich wonderwel thuis in deze wereld. Hij haalde goede cijfers die hij
in de brieven naar huis allemaal opsomde. Hij hield van de orde en regelmaat. Hij voelde zich
geborgen in de zekerheden van het katholieke geloof.
Wat er allemaal met Piet gebeurde in de jaren van zijn jongelingschap, kunnen jullie in
de andere verhaaltjes lezen. Het schijnt dat hij piraat en voetballer is geweest, om maar wat te
noemen. Hij dwaalde ver af van het smalle pad dat naar de hemel voert, om zich te vermeien in
de geneugten van de brede weg naar de hel.
Maar op een goede dag, hoe kon het anders, vond Piet een mooi boekje over de heilige
Charles de Foucauld. Deze negentiende-eeuwse Fransman had zich als kluizenaar in de Sahara
gevestigd, temidden van de vijandige islamitische Bedoeïenen. Toen werd over Piet
opnieuw de geest vaardig: hij meldde zich aan bij de trappisten in Zundert, om zich in
stilte de wijden aan de Evangelische Raden.
De Evangelische Raden zijn drie in getal. De eerste is de gehoorzaamheid, waardoor je jouw
kortzichtige wensen ondergeschikt maakt aan de bredere visie van je oversten en aan de wil van
God. De tweede is de zuiverheid, waardoor je jouw gedachten richt op het gebed in plaats van
op de vulgaire genoegens van het aardse leven. De derde is de armoede, waardoor je jouw
materiële zorgen opgeeft zoals de mussen in het veld, en genoegen neemt met de kruimels
die van de tafels vallen.
Maar voor een leven als dit moet je wel geschikt zijn. Sommigen dwingen er zich toe,
soms ten koste van een leven dat hen beter gepast zou hebben. Anderen zijn er van nature
toe uitgerust. Maar Piet niet: hij zag onder de poetsvrouwen een meisje dat zo guitig lachte
dat zijn roeping smolt als sneeuw in de zon.