Bernadette, de zieneres van Lourdes


lourdes

Bernadette Soubirous werd op 7 januari 1844 in Lourdes geboren. Ze woonde met haar ouders in een watermolen. Tijdens een epidemie kreeg Bernadette cholera. Ze overleefde het maar net, en hield er astma aan over. Tot overmaat van ramp moest men uit de molen weg. De familie vond onderkomen in het vroegere cachot.
In de winter van 1858 ging Bernadette met haar zusje en een vriendin hout sprokkelen. Door haar slechte conditie kon Bernadette de anderen niet bijhouden. Toen ze haar kousen uittrok om de Gave over te steken, hoorde ze boven de grot van Massabielle een windvlaag. Ze zag de verschijning van een in het wit geklede Dame met een rozenkrans.
Tijdens een latere verschijning stelde de Dame zich voor met de woorden Ik ben de onbevlekte ontvangenis. De paus had in 1854 het dogma afgekondigd dat Maria zonder erfzonde in de schoot van haar moeder was ontvangen. Bernadette wist dit niet. Ze kon nog maar nauwelijks lezen.
In de zomer van 1858 kreeg Bernadette nog zeventien keer een visioen. Ze vond op aanwijzing van Maria in de modder bij de grot een bron. Maria vroeg dat men bij de grot een kerk zou bouwen. Men moest er ook processies houden en de rozenkrans bidden.
Aanvankelijk werd Bernadette door niemand serieus genomen. De prefect en de pastoor bleven haar kritisch ondervragen. Bernadette probeerde ondanks alles een normaal leven te leiden.
Toen er rond de bron wonderbaarlijke genezingen plaatsvonden, stelde de bisschop een onderzoek in. Na vier jaar concludeerde hij dat de verschijningen een bovennatuurlijk karakter hadden. Vanaf dat moment werd Lourdes een bedevaartsplaats. Er kwamen zoveel pelgrims dat de pastoor de zieneres in het hospitaal van Lourdes plaatste. Daar ontstond haar kloosterroeping.
In 1866 trad ze in bij de Sœurs de la Charité in Nevers. Ze mocht er niet spreken over de verschijningen. Ze werkte als kosteres en ziekenverzorgster.
Bernadette had behalve astma een tumor in haar knie. Deze was erg pijnlijk, maar ze klaagde er nooit over. Ze stierf op 16 april 1879.
In 1909 werd haar stoffelijk overschot opgegraven. Haar lichaam was nog helemaal gaaf. In 1933 werd ze heiligverklaard.