Rhijnvis Feith , 1753-1824 (alcalde de la ciudad de Zwolle)



CANTO PARA EL AÑO NUEVO


Horas, días, meses, años
huyen como pájaros.
Y las cosas que miremos
ya están dejandonos.
El camino que pasemos
ningún paso guardará:
todo ya olvidaremos,
todo esto pasará.

Florecemos sobre tumbas
de la ascendencia;
pronto llora en nuestras
ya la descendencia.
Mucha hoja por los siglos
en las tumbas estará,
solo Dios por los tiempos
nunca El perecerá.

Dios, Tu has levantado
de las hierbas de aquí
al que quedará tumbado
sin la Luz de, Padre, Tí.
Porque Tu estás guiando
por la via terrenal
al que sigues preparando
para ser intemporal.

Venza todo ya el tiempo
Nunca vencerá a mí.
Siempre eres compañero,
Dios siempre para mí.
Venga cualquier desastre,
mi ayuda eres Tu.
Por tu Hijo eres Padre,
por tu Sant'Espiritú.

Padre ya en mala suerte,
Padre en punición,
Padre ya en la muerte,
Padre en perdición.
En las tierras de mi madre,
mi Dios me mantendrá.
En las manos de su Padre
el difunto dormirá.

Huyan, años, descuidados
con risas y lágrimas.
Si desastres son mandados,
Dios, Tu no faltarás.
Si todo será quitado,
todo ya me sobrará,
porque ya me has donado
mi eterna Patria.


(Traducción: H.F.H.Reuvers)


NIEUWJAARSLIED


Uuren, dagen, maanden, jaren
Vliegen als een schaduw heen.
Ach! wij vinden, waar wij staren,
Niets bestendigs hier beneên!
Op den weg dien wij betreden,
Staat geen voetstap die beklijft:
Al het heden wordt voorleden,
Schoon 't ons toegerekend blijft!

Voorgeslachten kwijnden henen,
En wij bloeijen op hun graf;
Ras zal 't nakroost ons beweenen.
't Mensdom valt als blaadren af.
't Stof, door eeuwen zaamgelezen,
Houdt het zelfde graf bewaard.
Buiten U, o eeuwig Wezen!
Ach! wat was de mensch op aard'!

Maar door U aan 't niet onttogen
Liet uw gunst hem niet alleen.
Godlijk Licht omscheen zijne oogen,
En zijn nietigheid verdween.
Onder Uw Genadeleiding
Wordt hem deze levensbaan
Slechts ontwikkling, voorbereiding
Tot een eindeloos bestaan.

Dat de tijd hier 't al verover',
Aan geen tijdperk hangt mijn lot.
Gij, gij blijft mij altijd over,
Gij blijft eindeloos mijn God.
Welk een ramp mij hier ook nader',
'k Vind in U mijn rustpunt weêr.
Gij blijft in uw' Zoon mijn Vader,
Wat verander', wat verkeer.

Vader, onder al mijn nooden,
Vader, onder heil en straf,
Vader, ook in 't rijk der dooden,
Vader, ook in 't zwijgend graf.
Waar ik ooit verandring schouwe,
Gij, o God, houdt eeuwig stand.
Ook mijn stof rust op uw trouwe,
Sluimert in uw vaderhand!

Snelt dan, jaren, snelt vrij henen
Met uw blijdschap en verdriet.
Welk een ramp ik moog beweenen,
God, mijn God, verandert niet.
Blijft mij alles hier begeven;
Voortgeleid door zijne hand,
Schouw ik uit dit nietig leven
In mijn eeuwig Vaderland.


(Origineel: Rhijnvis Feith)