CURSUS DIFFERENTIAALMEETKUNDE


uitwerkingen (gedeeltelijk)


100)
i) rechten door 0.
ii) xu = (1, v, v2) en xv = (0, u, 2uv) zijn afhankelijk als u=0. Dit punt is echt singulier.
iii) De normaal is evenredig met xuxv, en dus met (v2, -2v, 1). Raakvlak v2x1 - 2v x2 + x3 = 0.
iv) De vergelijking van het raakvlak is onafhankelijk van u.


110) De eerste fundamentaalvorm is hier 5(du)2 + u2(dv)2, dus a1 1 = 5, a1 2 = 0, a2 2 = u2.
Uit cos(φ) = (Σ ai j dai dbj)/(√(Σ ai j dai daj)√(Σ ai j dbi dbj)) met a1 = b2 = t2 en a2 = b1 = t3, volgt, als t=1, cos(φ) = 36/(7√29).


111) xu = (1,2u,v) en xv = (1,2v,u), dus a1 2 = 0 als uv = -1/5, dus x = (v - 1/(5v), v2 + 1/(25v2), -1/5), dus y - x2 = 2/5 en z = -1/5.


112) (ds)2 = (dθ)2 + sin2(θ) (dφ)2.
Het oppervlakte-element is dus √ sin2(θ) dθ dφ.
De gevraagde oppervlakte is dan 0 θ2θ1 sin(θ) dθ dφ = 2π (cos(θ2) - cos(θ1)).


113) Parametriseer het platte vlak als volgt: (u√2) (cos(v/√2), sin(v/√2), 0). Dan hebben beide oppervlakken eerste fundamentaalvorm 2(du)2 + u2 (dv)2.


117) Met φ(u,v) = u vinden we φu = 1, φv = 0 ; dus de differentiaalvergelijking wordt:
du/dv = (a2 2φu - a1 2φv)/(a1 1φv - a1 2φu) = -a2 2/a1 2 = -(2+u2)/(uv).
Er komt u du/(2+u2) = -dv/v, dus ln(2+u2) = -2 ln |v| + c. Hieruit volgt v2(2+u2) = μ.


118) De meridianen worden gegeven door φ(θ,φ) = λ, met φ(θ,φ) = φ, dus door φ = λ.
Er komt φθ = 0 en φφ = 1, dus de differentiaalvergelijking wordt cos(α) = (-a1 1dθ - a1 2dφ)/(√a1 1*√(a1 12 + 2 a1 2dθ dφ + a2 22).
Met a1 1 = 1, a1 2 = 0 en a2 2 = sin2(θ) komt er cos(α) = -dθ / √(dθ2 + sin2(θ) dφ2), dus dθ/sin(θ) = +tg(α) dφ.
Dan volgt voor de loxodromen: φ + c = + (1/2) cotg(α) ln(|(1+cos(θ))/(1-cos(θ))|).


127) f ' = 0, dus f constant; we hebben dan een recht schroefoppervlak. Of h=0, omwentelingsoppervlak.


128) (ds)2 = (du)2 + (u2+h2) (dv)2 , dus a1 1 = 1, a1 2 = 0, a2 2 = u2+h2.
φ(u,v) = u, zodat φu=1, φv=0. Er komt in 116:
(1/2)√2 = (u2+h2) dv / (√(u2+h2) √((du)2 + (u2+h2)(dv)2)), dus: +du/√(u2+h2) = dv.
Hieruit volgt: ln | u + √(u2+h2) | = +v + c.


129) De parameterlijnen snijden elkaar loodrecht in punten waar uv = b2-a2.


130) Zij x(u1(t),u2(t)) zo'n bissectrix.
Door gelijkstellen van de hoek met de u1-lijn aan de hoek met de u2-lijn vindt men via 116 (met φ(u1,u2) = u1 en φ(u1,u2) = u2 respectievelijk):
(a1 2 du1 + a2 2 du2)/√a2 2 = +(a1 1 du1 + a1 2 du2)/√a1 1.
Hieruit volgt (mits a1 22 - a1 1 a2 2 ≠ 0) : a1 1 (du)2 = a2 2 (dv)2.


131) Pas 120 toe.


137) De parameterlijnen vormen een orthogonaal net omdat a1 2 = 0.
De indicatrixvergelijking luidt du dv = 1 (mits b ≠ 0), omdat h1 1 = h2 2 = 0 en h1 2 = -b/√(b2+(a+u)2) (reken na). Dit is een orthogonale hyperbool met asymptoten du = 0 en dv = 0.
Het net der asymptotische lijnen is du dv = 0, dit is het net der parameterlijnen.


145) Reken na dat a1 1 = 1 + (f ' )2, a1 2 = 0, a2 2 = u2; h1 1 = f " / √(1 + (f ' )2), h1 2 = 0, h2 2 = u f ' / √(1 + (f ' )2).
Met h1 1a2 2 - 2 h1 2a1 2 + h2 2a1 1 = 0 komt er f ' / (1 + (f ' )2) = -uf ".
Beschouw dit als een differentiaalvergelijking in f ' (stel f ' = g), en vind na het scheiden van de variabelen met partiële breuksplitsing (f ')2 = c2/(u2-c2).
Er komt f = +c log((u + √(u2-c2)/c), ofwel u = c cosh(f/c).

De kettinglijn is de kromme gevormd door een homogeen koord onder invloed van de zwaartekracht. Zij lijkt op een parabool, maar is daarvan wezenlijk verschillend.
De vorm van de catenoïde wordt aangenomen door een zeepvlies gespannen tussen twee cirkelvormige draadfiguren waarvan de middelpunten recht boven elkaar liggen.


Extra opgave :

a) (zie plaatje hierboven)
u-lijnen: parabolen in vlakken z=constant, x≥0.
v-lijnen: parabolen in vlakken x=constant, z≥0.

b) Eerste fundamentaalvorm (4u2+v2)(du)2 + 2uv du dv + (u2+4v2)(du)2.
De parameterlijnen staan loodrecht op elkaar waar uv=0, dus op de x- en z-as.

c) Tweede fundamentaalvorm (2/√((u2+v2)2+2u2v2) (v2(du)2 - 2uv du dv + u2(dv)2).
Indicatrix (2/√..) (v du - u dv)2 = 1, twee evenwijdige lijnen met richtingsvector xu + (v/u)xv.
Asymptotische lijnen du/dv = u/v, u=cv, x = v2(c2,c,1) (halve rechte lijnen).

d) Orthogonale trajectoriën van de u-lijnen uit xu . (xu+ xv dv/du) = 0.
Er komt du/dv = - (4u2+v2)/(uv) en uiteindelijk v2u2 + 4u4 = constant.

e,f) Blijkens c) bestaat het oppervlak uit halve rechte lijnen v2(c2,c,1) = λ(t2,t,1) (λ positief). De rechten vertrekken uit (0,0,0) (top) en gaan door (t2,t,1) (richtkromme, een parabool). Het is dus een halve parabolische kegel.
Raakvlakken (vergelijking v2x - 2uv y + u2z = 0) zijn op regel u = cv constant (vergelijking x - 2cy + c2z = 0).

f) Parametrizering λ(t2,t,1): zie boven bij e).
De regels zijn de λ-lijnen, dus de orthogonale trajectoriën van de regels volgen uit xλ . (xλ+ xt dt/dλ) = 0. Er komt dt/dλ = -(t4+t2+1)/((2t3+t)λ).
Uiteindelijk vinden we λ||(t2,t,1)|| = constant, dus een orthogonale trajectorie bestaat uit punten op vaste afstand van (0,0,0).


153) Als de meridiaankrommen van een schroefoppervlak kromtelijnen zijn, dan moet dv = 0 oplossing zijn van 148, dus a1 1 h1 2 - a2 1 h1 1 = 0.
Er volgt h (1 + (f ' )2 + u f ' f " ) = 0. Dus h = 0 of f ' f " /(1 + (f ' )2) = -1/u. Dit geeft de gestelde oplossingen.


154) Reken na dat a1 2 = h1 2 = 0 en gebruik stelling 152.


155) Reken na dat a1 2 = h1 2 = 0 en gebruik stelling 152.


165) x ' = 0 geeft een kegel; e ' = 0 geeft een cylinder. Stel verder x ' , e ' ≠ 0.
Als y(u) = x(u) + v(u) e(u) nu de keerkromme is, dan is y '(u) = x '(u) + v(u) e '(u) + v '(u) e(u) evenredig met e(u) (want x ' + v e ' is evenredig met e door onze keuze van v).
Dus is het regeloppervlak een raaklijnenoppervlak.


EO) Bewijs eerst dat de singuliere punten de punten zijn met u=v, en bepaal de kandidaat-keerkromme x(t) met t:=u=v en het bijbehorende raaklijnenoppervlak x(t) + λ x '(t).
Bewijs door een coördinatentransformatie dat dit raaklijnenoppervlak samenvalt met het oorspronkelijke.


180) x = q(cos(t),sin(t),t/p) (cirkelschroeflijn) ; x = (t,t2,t3) (kubische parabool).


181) x = (t cos(t) - sin(t), t sin(t) + cos(t)) (de ontwindende van een cirkel).


189) Ga na dat de Christoffelvergelijkingen 186 hier luiden u.. = v.. = 0


190) Stel de differentiaalvergelijkingen 186 op. Er komt:
u(u .)2 - u(v .)2 + (1+u2) u .. = 2 u . v . + u v .. = 0.
Verder is (ds)2 = (1+u2)(du)2 + u2(dv)2.
Uit de tweede Christoffelvergelijking volgt v . = c/u2, dus
u4(dv)2 = c2(ds)2 = c2((1+u2)(du)2 + u2(dv)2).
Hieruit volgt v = + ∫ (c/u) √((1+u2)/(u2-c2)) du.
Met c=0 vindt men de meridiaankrommen.


191) Ga uit van x = (u cos(v), u sin(v), a*u). We vinden:
(ds)2 = (1+a2)(du)2 + u2(dv)2, -u (v .)2 + (1+a2) u .. = 2 u . v . + u v .. = 0.
Als in 190 is u4(dv)2 = c2(ds)2. Hier geeft dit:
u4(dv)2 = c2(1+a2)(du)2 + u2 c2 (dv)2, waaruit:
v = +√(1+a2) ∫ c/(u √(u2-c2)) du.
Met t = √(u2-c2) vindt men v = +√(1+a2) arctan(√(u2-c2)/c) + d.

Merk op dat de oplossingen in 190 en 191 voldoen aan het gegeven dat in elk punt in elke richting een geodeet vertrekt.


199)
a) Reken na dat de indicatrix wordt (2/√...) (du - dv)2 = 1.
Elk punt is parabolisch, maar er zijn geen singuliere punten (want N is nergens 0). Het oppervlak moet dus een cylinder zijn.
Asymptotische krommen vindt men met du = dv, u = v + c, dus hun parametriseringen zijn (1+c, c, c2) + v(0, 1, 1). We hebben dus de richtkromme (1+c, c, c2) en de asrichting (0,1,1).

b) Een eenvoudigere parametrisering is (1+w, w, w2) + v(0, 1, 1).
De differentiaalvergelijkingen worden:
(2+4w2)(w .)2 + 2(1+2w)(w .)(v .) + 2(v .)2 = 1
((4w-2)/(4w2-4w+3))(w .)2 + (w ..) = 0
((4-4w)/(4w2-4w+3))(w .)2 + (v ..) = 0
Oplossingen zijn onder andere: w(s) = c1, v(s) = +(1/2)√2 s + c2 (de beschrijvenden).


200) Beide oppervlakken hebben als eerste fundamentaalvorm r2 (du)2 + 2 (dr)2. Het eerste oppervlak is een rechte cirkelkegel, het tweede een plat vlak.

201)
a) Asymptotische lijnen uit (1/u)(du)2 - (2/v)(du)(dv) + (u/v2)(dv)2 = 0 = (du/u - dv/v)2, dus elk punt is parabolisch.
Oplossen van du/dv = u/v geeft u = cv. Parametervoorstelling van de asymptotische lijnen v(c2, c, 1/c).
b) Blijkens a) is het oppervlak parametriseerbaar als v(c2, c, 1/c), dus het bestaat uit rechten door 0. Het is dan een kegel, dus het is afwikkelbaar.

203)
a) (xu . xv)/(||xu||.||xv||) = cos(α), dus a1 2 = cos(α) √(a1 1a2 2).
b) Stel x(u,v(u)) is zo'n trajectorie. Eis ((xu) . (xu + xv dv/du))/(||xu||.||xu + xv dv/du||) = (1/2)√3, dus (a1 1 + a1 2 dv/du)/(√a1 1 . √(a1 1 + 2 a1 2 dv/du + a2 2(dv/du)2)) = (1/2)√3.

204)
a) De u-lijnen zijn congruent met de grafiek van g; de v-lijnen zijn rechte lijnen; U is een 'golfplaat' (cylinder met sinusoïde als richtkromme).
b) Een eenvoudigere parametrisering van U wordt gegeven door (w,u,g(u)) met eerste fundamentaalvorm (1+g'(u)2) (du)2 + (dv)2.
Het plat vlak z=0 wordt geparametriseerd door (w,f(u),0) met eerste fundamentaalvorm f '(u)2 (du)2 + (dv)2.
Neem nu f zo dat f '(u) = √(1+g'(u)2).

205)
a) Beschouw twee oppervlakken x(u,v) en y(u,v).
Als twee krommen op het eerste oppervlak elkaar in een bepaald punt raken, zijn ze beeldkrommen van twee krommen in het u,v-vlak die in het origineel van het raakpunt raken aan een gemeenschappelijke raaklijn met richtingscoëfficiënt dv/du. Dus dan hebben die krommen in dat punt beide dezelfde raakrichting xu + xv dv/du.
Onder het diffeomorfisme yox-1 gaan ze over in twee krommen op het tweede oppervlak die beide dezelfde raakrichting yu + yv dv/du hebben.
Dus raken is invariant onder alle diffeomorfismen, niet alleen onder isometrieën.
b) Als men een rechte cirkelcylinder verbuigt tot een plat vlak, gaat een cirkel over in een rechte, dus dan is de kromming niet invariant.

207)
a) Met u dv + v du = 0 vindt men een familie asymptotische lijnen op het oppervlak. Er komt uv = c, en hiermee vindt men de alternatieve parametrisering (c, c2, c3) + u(c, c, c2). Bij deze parametrisering zijn de u-lijnen rechte lijnen.
b) xuxc = (-c3 - uc2, 3c3 + uc2 - c2, c - 2c2) is afhankelijk van u, dus het raakvlak is niet constant langs de regel, dus nee.
Alternatief : Met xuxc = 0 vindt men twee singuliere punten, namelijk (0,0,0) en (1/4,0,0). Een cylinder heeft geen singuliere punten, een kegel heeft er één, een raaklijnenoppervlak heeft een hele kromme van singuliere punten.
c) Neem v=1 en u=t (of c=u=t).
d) De oppervlaktenormaal is evenredig met (-2t3, 4t3-t2, t-2t2), de hoofdnormaal staat loodrecht op x ' ⊗ x " = (24t2, -12t-12t2, 4).
Als k een geodeet is, moeten N en n steeds evenredig zijn, dus (-2t3, 4t3-t2, t-2t2) en (24t2, -12t-12t2, 4) voor alle t loodrecht op elkaar. Dit geldt bijvoorbeeld niet voor t=1. Dus k is geen geodeet.


HOME