CURSUS DIFFERENTIAALMEETKUNDE


uitwerkingen (gedeeltelijk)


16) x(t) = (a.cos(t),a.sin(t),bt), dus s'(t) = ||x'(t)|| = √(a2+b2), dus s = t √(a2+b2) + c (kies c=0);
x(s) = (a.cos(s/√(a2+b2)),a.sin(s/√(a2+b2)),bs/√(a2+b2)).


17) x(t) = (t,t3/2), dus s'(t) = √(1+9t/4), dus s(t) = (8/27)(1+9t/4)3/2 + c (kies c=-8/27), dus t = (4/9)(27s/8+1)2/3 - 4/9.


18) x'(t) = a(1-cos(t),sin(t)), s'(t) = 2a.|sin(t/2)|, s(t) = 4a - 4a.cos(t/2) (t ∈ [0,2π]).


19) De beschrijvenden zijn λ(cos(t),sin(t),1) = λv.
De snijpunten zijn dan f(t)(cos(t),sin(t),1), en de raakvectoren t = f '(t)(cos(t),sin(t),1) + f(t)(-sin(t),cos(t),0).
Voor de hoek φ tussen raakvector en beschrijvende geldt dan cos(φ) = (v.t)/(||v|| ||t||) = 2f '(t)/(√(2f(t)2+4f '(t)2).
Als φ constant is, geldt voor een of andere constante c : (f ')2 = c(f2+2(f ')2), ofwel f '/f = d. Dus f(t) = α eβt.


20) Gebruik de quotiëntregel en de kettingregel voor het differentiëren.
Omdat s'= ||x'|| = √(x'.x'), is s'' = (x',x'')/||x'|| = ||x''|| cos(φ), waarbij φ de hoek is tussen x' en x''.
Gebruik ook dat ||x'⊗x''|| = ||x'|| ||x''|| sin(φ).


28) Combineer de uitkomsten van opgaven 18 en 20, en vind κ(s) = (8as-s2)-1/2.


29) De volgende vier uitspraken zijn gelijkwaardig (a,b,c,p,q,r zijn constanten):
i) κ(s)=0 voor alle s;
ii) x ..(s)=0 voor alle s;
iii) x .(s)=(a,b,c) voor alle s;
iv) x(s)=(as+p,bs+q,cs+r) voor alle s.

Stel nu dat c een vaste vector is met x(s)+λx .(s)=c voor alle s.
Omdat x .. loodrecht staat op x . volgt (1+λ.)x . = λx .. = 0.
Tenzij λ voor alle s gelijk aan 0 is, volgt dat x .. voor alle s gelijk aan 0 is, dus dat de kromme een rechte is.
Stel tenslotte dat het vaste punt oneigenlijk is, zeg x . = c voor alle s. Dan x .. = 0 voor alle s, dus de kromme is een rechte.


35) 3t2x - 3ty + z = t3


37) De binormaal heeft richting +(3t2,-3t,1) (zie 35));
de raakvector heeft richting +(1,2t,3t2);
de hoofdnormaal heeft dan richting + bt, dus ook +(9t3-2t,1-9t4,6t3+3t).
Het normalenvlak heeft dus vergelijking x + 2ty + 3t2z = t+2t3+3t5, het rectificerend vlak (-9t3-2t)x + (1-9t4)y + (6t3+3t)z = ...


41) Gebruik x ' = x . s' , x" = x ..(s')2 + x . s", x ''' = x ...(s')3 + 3x ..s's" + x . s''' , en veegstellingen voor determinanten. Combineer met 20) en 40).


45) d2 = α2 + β2 + γ2 = h2 - κ2h4/3 + κ2h4/4 + O(h5), dus
d = h√(1 - κ2h2/12 + O(h3)) = h(1 - κ2h2/24 + O(h3)).
Dus (d-h)/h3 → -κ2/24 als h→0.
De afwijking tussen d en h neemt toe als de kromming toeneemt.

47)
i) κ = a(4(b2+a2)sin(t/2))-1, τ = b(4(b2+a2)sin(t/2))-1;
ii) κ = 3/(25t), τ = 4/(25t);
iii) κ = τ = (1+t2+t4/4)-1/6.


48) x'(t) = a*ect(-sin(t),cos(t),0) + ac*ect(cos(t),sin(t),1).
s'(t) = ||x'(t)|| = a*ect√(1+2c2).
s(t) = (a/c)(√(1+2c2))(ect-1) = B(ect-1), dus t=(1/c)ln(1+s/B).
Bereken nu κ(t) met 20 en τ(t) met 41, en substitueer tenslotte t=(ln(1+s/B))/c.


51) Stel x(s) is zo'n kromme. Dan bestaan een functie λ(s) (≠0) en een punt c zo dat voor alle s geldt x(s) + λ(s)n(s) = c.
Differentiëren geeft t + λ .n = 0, dus t(1-λκ) + λ .n + λτb = 0.
Er volgt τ=0, λ . = 0, en λ = 1/κ; dus de kromme is vlak, elk punt ligt op vaste afstand van c, en die afstand is 1/κ (κ is dus ook constant).


55) Stel α : ax1 + bx2 + cx3 = d (normaal (a,b,c)).
Dan g(t) = ax1 + bx2 + cx3 - d;
g(to)=0 betekent dat x(to) op α ligt;
als bovendien g'(to)=0, betekent dat dat ax1'(to) + bx2'(to) + cx3'(to) = 0, dus dat x(t) in x(to) raakt aan α
als bovendien g''(to)=0, betekent dat dat ax1''(to) + bx2''(to) + cx3''(to) = 0, dus dat (a,b,c) loodrecht staat op x'(to) èn x''(to); dan is α het osculatievlak in x(to).


59) Met R:=1/κ en T:=1/τ wordt de opgave: laat zien dat m = x + Rn + R. Tb constant is als R2 + R.2 T2 = c.
Dit volgt eenvoudig na differentiëren, met gebruikmaking van de formules van Serrat en Frenet.


60) De kromme m(s) = x(s) + n(s)/(2κ(s)) is een rechte indien m' en m'' overal evenredig zijn (s is geen booglengte voor m(s)).
Stel R = 1/κ. Omdat 2m' = t + R.n en 2m'' = t(-κR.) + n(κ + R..), wordt de eis: R.. + κR.2 + κ = 0.
Dus d/ds (RR.) + 1 = 0, dus RR. = c-s, dus R2 = 2cs-s2. Dit geeft de cycloïde (zie 28).

62)
a) Het osculatievlak is b(s).(x-x(s)) = 0; voor het vaste punt c geldt dus b(s).(c-x(s)) = 0.
Differentiëren geeft b.t + b..(x-c) =0, dus (-κtb).(x-c) =0, dus κt.(x-c) =0.
Dus als κ≠0 en τ≠0 dan staat x-c loodrecht op t, n en b, en dan x=c (voor alle s).
b) Zij v richtingsvector van de gegeven rechte. Dan, voor alle s, b.v=0, dus b..v = τ n.v =0.
Als τ≠0 dan n.v=0, dus n..v=0. Dan staat v loodrecht op b, n en -κtb. Omdat v niet 0 is, volgt κ =0.


63) Stel y(s) = x(s) + R(s)n(s). Dan is y' evenredig met y'', dus R.n + R τ b is evenredig met -R. κt + (R..-Rτ2)n + (2R.τ + R τ .)b.
Er volgt (met κ≠0) R.=0 (voor alle s) en vervolgens τ=0.


64) Stel a = x(s) + α(s)n(s) + β(s)b(s), dus 0 = t(1-ακ) + n.-τβ) + b(ατ+β.), dus α=1/κ, β=-κ./(κ2τ).
Dus ||x(s)-a|| = √(α22) = √(κ-2 + κ.2κ-4τ-2).
Voor alle punten op de kromme x(s) is a het middelpunt van de osculerende bol.
Uit ατ+β.=0 volgt dat de straal van de osculerende bol constant is.


65) Stel a = x(s) + α(s)n(s) + β(s)b(s).
Als in 64) volgt door differentiëren κα=1, α.=τβ, √(α22 constant.
Uit cos(φ) = ((αnb).n)/√(α22) en φ constant, volgt dan: α constant, dus κ constant, en τ=0.


66) De vergelijking van V(s) is (x-x(s)).n(s) =0, dus volgens Hesse is a(s) = |(m-x(s)).n(s)|.
Zij f(s) = r2-s2 = (m-x).(m-x) - s2. Dan f . = 2t.(x-m) - 2s, en f .. = 2κn.(x-m) + 2t.t - 2 = 2κn.(x-m). Dus |f ..| = 2κa.


70) y(s) = x(s) + λn(s) (λ constant).
cos2(φ) = (x ..y ' )2/|| y ' ||2 = (1-λκ)2/((1-λκ)22τ2) is constant als τ=0, als λ=1/κ (dan φ=90 graden), als κ en τ constant zijn, en ook als τ=d(λκ-1) ≠0.

Alternatief: y ' = t(1-λκ) + λτb, en x . = t, dus tan(φ) = λτ/(1-λκ). Onder de genoemde voorwaarden is tan(φ) constant.


71) y(s) = x(s) + Rn(s) (R is constant).
Dus y ' = x . + Rn . = τRb en y '' = τ . Rb + τRb . = -τ2Rn + τ . Rb en y ''' = τ2t -3ττ . Rn + (τ .. R - τ3R)b.
nieuw| = ||y ' ⊗ y '' ||/||y ' ||3 = τ3R2/(τ3R3) = κ, κnieuw = -κ
(x(s) en y(s) zijn corresponderende krommen van Bertrand, hebben dezelfde hoofdnormalen maar tegengestelde kromming, en bestaan uit elkaars kromtemiddelpunten).
Bereken τnieuw via τnieuw = det(y ' ,y '' ,y ''' )/|| y ' ⊗ y '' ||2.
Er volgt ττnieuw = κ2.

72) Stel y(s) = x(s) + λ(s)n(s).
Dan y ' = t(1-λκ) + λ . n + λτb, en y '' = t(-2λ . κ - λκ . ) + (λ .. - λτ2 + κ - λκ2)n + (2λ . τ + λτ . )b.
Nu moeten y ' en y '' in één vlak liggen met n en b, dus 1-λκ = 2λ . κ + λκ . = 0. Uit λκ=1 volgt λ . κ + λκ . = 0.
Dan volgt λ . κ = 0, en omdat κ ≠0 is dan λ . =0. Dus λ is constant en κ=1/λ, dus κ is ook constant.

73) Stel y(s) = x(s) + λ(s)b(s).
Eis dat b loodrecht staat op y ' en dat det(b, y ', y '' ) =0.
Omdat y ' = t - λτn + λ . b volgt λ . =0, dus λ is constant.
Dan y '' = t . - λτ . n - λτn . = λκτt + (κ - λτ . )n - λτ2b, dus det(b, y ', y '' ) = κ - λτ . + λ2κτ2 =0.


78) φ2(s) = φ1(s)+c (c constant);
met λ = (κ cos(φ))-1 volgt y = x + Rn + Rb tan(φ);
met φ = 0 volgt λ = κ-1 en τ=0;
met τ=0 en φ=φo volgt y ' = λ . (n cos(φ) + b sin(φ)) waarbij b vast is, dus y ' maakt een vaste hoek met b.


79) Het snijpunt van het vlak z=0 met de raaklijn in (a cos(t), a sin(t), bt) aan de cirkelschroeflijn is (a cos(t) + at sin(t), a sin(t) + at cos(t), 0). Dit punt ligt op de raaklijn in (a cos(t), a sin(t), 0) aan de cirkel, en deze raaklijn staat tevens loodrecht op de snijfiguur (reken dit alles zelf na).


80) Stel dat y(t) de omhulde is. Er geldt dan y(t) = (t-sin(t),1-cos(t)) + λ(t)(-sin(t),1-cos(t)).
Omdat y '(t) evenwijdig is met (-sin(t),1-cos(t)) volgt det( (1-cos(t)-λcos(t), sin(t)+λsin(t)), (-sin(t), 1-cos(t)) ) = 0, dus (2+λ)(1-cos(t)) = 0, dus λ=-2.
Dus y(t) = (t+sin(t),-1+cos(t)). Deze kromme ontstaat uit x(t) door translatie over (-π,-2).


85) Met Serrat en Frenet volgt 0 = det(x .., x ..., x ....) = det(t ., t .., t ...) = κ3det(n , n ., n ..) = -κ3.τ - κτ .).
Uit κ .τ - κτ . = 0 volgt κ/τ = c (c constant).


86) Met τ = a κ en κ-2 + κ .2τ-2κ-4 = b2 volgt R2 + c2R2R .2 = b2.
Dus RR ./√(b2-R2) = a, en √(b2-R2) = -as.
Dus κ = 1/√(b2-a2s2), τ = a/√(b2-a2s2).


87) Uit 47 vinden we κ = τ. Asrichting t cos(α) + b sin(α) = (1/2)√2 (t+b).
De richting van t is (6,6t,3t2), dus t = (2,2t,t2)/√(4+4t2+t4).
Uit de vergelijking van het osculatievlak volgt b = (t2,-2t,2)/√(4+4t2+t4). Dus de asrichting is (1,0,1).

88)
a) s' = ||x ' || = √(((1/2)√3 cos(t) - 1/2)2 + (-sin(t))2 + ((1/2)cos(t) + (1/2)√3)2) = √2, dus s=t√2.
κ = ||x ' ⊗ x '' || / ||x ' ||3 = 1/2.
b) Matrix ((0, 0, 1), ((1/2)√3, 0, 1/2), (-1/2, 0, (1/2)√3)).


89) Willekeurige bol (x-a)2 + (y-b)2 + (z-c)2 - r2 = 0, dus g(t) = (t-a)2 + (t4-b)2 + (t2-c)2 - r2.
Uit g(1) = g ' (1) = g '' (1) = g ''' (1) = 0 volgt a=32, b=15/2, c=-55/2, r=42.6087.

90)
a) K1 : x(s), K2 : y(s) = x(s) + λ(s)b(s) (s geen booglengte voor K2).
Eis det(b, y ' , y " ) = 0. Er komt λ2κτ2 = λτ . + 2λ . τ - κ.
b) Eis det(b, y ' , y ' ⊗ y ") = 0.
Er komt λτ { λτ(λτ2 - λ .. ) - λ . (κ - 2 λ . τ - λτ .) } = λ .. - λτ2 - λλ . κτ.
Als λ constant is komt er λ3τ4 = - λτ2 en vervolgens τ=0 (vlakke kromme).

91)
a) s' = ||x ' || = 5, dus K1 : (3 sin(s/5), 4s/5, 3 cos(s/5)).
b) t : ((3/5)cos(s/5), 4/5, (-3/5)sin(s/5)), n : (-sin(s/5), 0, -cos(s/5)), b : ((-4/5)cos(s/5), 3/5, (4/5)sin(s/5)).
c) x.b(t) = x(t).b(t), dus -4 cos(t) x1 + 3 x2 + 4 sin(t) x3 = 12t.
d) K2 : (-3 sin(s/5), 4s/5, -3 cos(s/5)).
e) cos(α) = t1.t2 = 7/25, dus α is ongeveer 74 graden.


92) K1 : x(s), K2 : y(s) = x(s) + λ(s)(cos(α) t(s) + sin(α) b(s)) (s geen booglengte voor K2).
Eis 1: y ' ⊥ cos(α) t + sin(α) b.
Eis 2: y " ⊥ cos(α) t + sin(α) b.
y ' = (1 + λ . cos(α)) t + (λκ cos(α) - λτ sin(α)) n + (λ . sin(α)) b.
Met eis 1) volgt cos(α) + λ . = 0, dus λ = -s cos(α) + c1, en
y ' = sin2(α)) t + (-s cos(α) + c1)(κ cos(α) - τ sin(α)) n - sin(α)cos(α) b,
y " = (-κ t + τ b)(-s cos(α) + c1)(κ cos(α) - τ sin(α)) + (...)n.
Met eis 2) volgt (κ cos(α) - τ sin(α)2(s cos(α) - c1) = 0, dus τ/κ = cotg(α); dus K1 is een schroeflijn.
(De lijnen met richtingsvector cos(α) t + sin(α) b zijn evenwijdig aan de as; als K1 een cirkelschroeflijn is, dan is K2 een cirkel (loodrecht op de as) op de cylinder waar K1 op ligt.)


HOME