BLOEMPJES

van Sint Franciscus


HOOFDSTUK 4

Hoe een engel een vraag stelde aan broeder Elias, en toen deze hooghartig antwoordde, zich wendde tot broeder Bernard

Toen de Orde nog maar pas gesticht was, en er nog maar weinig broeders waren, en de kloosters nog niet gevestigd, ging Sint Franciscus als pelgrim naar Santiago in Galicië, samen met enkele broeders; onder hen was ook broeder Bernard . Terwijl ze zo samen op weg waren, kwamen ze ergens op het platteland een arme zieke tegen. Sint Franciscus had medelijden en zei tot broeder Bernard: Mijn zoon, ik wil dat je hier blijft om voor deze zieke te zorgen.

Broeder Bernard knielde nederig en boog het hoofd, verzekerde zich ervan dat Sint Franciscus in zijn hoedanigheid van Vader inderdaad wilde dat hij aan deze opdracht gehoorzaamde, en bleef ter plekke, terwijl Sint Franciscus met de andere metgezellen zijn weg vervolgde naar Santiago. Nadat zij daar waren aangekomen, bevonden zij zich gedurende de nacht in gebed in de kerk van Santiago. En God onthulde aan Sint Franciscus dat deze over de hele wereld veel kloosters moest stichten, opdat zijn Orde zich zou uitbreiden en groeien tot er een menigte van broeders zou zijn. Deze openbaring bracht Sint Franciscus ertoe kloosters te stichten in al die landen. En Sint Franciscus ging langs dezelfde weg terug, en trof broeder Bernard aan bij de zieke bij wie hij hem had achtergelaten, en zag dat deze zieke prima verzorgd was. Daarom gaf Sint Franciscus het jaar erna toestemming aan broeder Bernard om naar Santiago te gaan.

Sint Franciscus trok zich terug in het dal van Spoleto, en verbleef in een kluizenaarswoning samen met broeder Maseo, broeder Elias en enkele anderen, die allemaal goed oppasten dat ze Sint Franciscus niet stoorden of afleidden terwijl hij bad; want ze toonden veel eerbied voor hem en wisten dat God hem grote dingen openbaarde terwijl hij bad.

Op een dag was Sint Franciscus aan het bidden in het bos, toen een jongeling aan de poort van het kluizenaarsverblijf kwam. Hij zag er verzorgd en knap uit en had reiskleding aan, maar hij klopte zo haastig, luid en langdurig dat de broeders schrokken van zulk een vreemde manier van kloppen. Broeder Maseo ging de poort opendoen en zei tegen de jongeling: Waar kom je vandaan, mijn zoon, en waarom klop je zo? Het lijkt erop dat je hier nog nooit geweest bent. - Hoe moet ik anders kloppen, antwoordde de knaap. - Klop gewoon langzaam drie keer achter elkaar, zei broeder Maseo; wacht daarna rustig totdat de broeder portier tijd heeft gehad om een onzevader te bidden en komt opendoen; als hij zo lang niet komt, klop dan opnieuw.

Het is omdat ik veel haast heb - antwoordde de knaap - , en ik heb zo hard geklopt omdat ik nog een lange reis moet maken. Ik ben hier gekomen om te praten met broeder Franciscus, maar die is nu stil aan het bidden in het bos en ik wil hem niet storen; maar ga nu broeder Elias halen, want ik wil hem een vraag stellen, omdat men zegt dat hij heel wijs is. Broeder Maseo ging naar broeder Elias en zei dat die jongeman een moment met hem wilde verpozen. Maar broeder Elias wond zich op en wilde niet komen.

Broeder Maseo ging heen zonder te weten wat hij moest doen en wat hij de jongeman moest antwoorden: als hij zei dat broeder Elias niet kon komen, zou hij liegen; en als hij zei dat broeder Elias zich had opgewonden en niet wilde komen, zou hij de jongeman misschien een slecht voorbeeld geven. Deze knaap merkte nu dat broeder Maseo niet vlug terugkwam, en hij klopte nog eens even hard als eerst. Een poosje later kwam broeder Maseo aan de poort en zei tegen hem: Je hebt niet geklopt zoals ik je gezegd heb. - Als broeder Elias niet wil komen, antwoordde de jongeling, ga dan aan broeder Franciscus zeggen dat ik gekomen ben om met hem te praten; maar zeg dan, omdat ik zijn gebed niet wil onderbreken, dat hij me broeder Elias stuurt.

Broeder Maseo ging dan broeder Franciscus zoeken, die in het bos aan het bidden was met het gezicht ten hemel geheven, en bracht hem alles over wat de jongeling had gezegd, en ook wat broeder Elias had geantwoord. Die jongeman nu was een engel van God in mensengedaante. Sint Franciscus, dan, bleef in dezelfde houding en verroerde zijn hoofd niet eens, en zei tegen broeder Maseo: Ga aan broeder Elias zeggen dat hij in gehoorzaamheid meteen naar die jongeman toe gaat. Toen broeder Elias het bevel van Sint Franciscus hoorde, ging hij chagrijnig naar de poort, opende die met veel kabaal, en zei tegen de jongeling: Wat wil je?

De knaap zei tot hem: Rustig een beetje, want ik zie dat je verstoord bent. Woede verduistert het verstand, zodat het de waarheid niet meer ziet. Maar broeder Elias hield aan: Zeg nu maar meteen wat je wilt! En de knaap sprak: Ik wilde je vragen of het aan de navolgers van het heilig Evangelie altijd geoorloofd is te eten van wat men hen voorzet, zoals Christus gezegd heeft aan zijn leerlingen. En verder, of het aan ooit aan iemand geoorloofd is iets te doen dat in tegenspraak is met de evangelische vrijheid. En broeder Elias antwoordde uit de hoogte: Ik weet het antwoord wel, maar ik wil het je niet geven. Bemoei je met je eigen zaken.

Ik zou beter antwoord op deze vraag kunnen geven dan jij - zei de jongeling. Toen ontstak broeder Elias in woede, sloot de poort met geweld, en ging heen. Maar later begon hij na te denken over de vraag, en twijfel beving hem; hij wist niet meer wat hij op de vraag zou kunnen antwoorden, want aangezien hij een vicaris van de Orde was, had hij door middel van een constitutie voorgeschreven, in tegenspraak met het Evangelie en de Regel van Sint Franciscus, dat geen enkele broeder van de Orde vlees mocht eten. Het vraagstuk dat hem was voorgelegd, was dus uitdrukkelijk tegen hemzelf gericht. Hij slaagde er niet in zelf tot helderheid te komen, en overdacht hoe bescheiden de jongeling gezegd had dat hij een beter antwoord zou kunnen geven. Daarom ging hij terug naar de poort en deed open om aan de jongeman te vragen wat dan zijn antwoord zou zijn op die vraag; maar de knaap was al vertrokken. De trots had broeder Elias onwaardig gemaakt om met de engel te praten.

Op dat moment kwam Sint Franciscus terug uit het bos, aan wie God alles had geopenbaard wat was voorgevallen, en hij berispte broeder Elias luid en op hoge toon, zeggend: Je hebt er slecht aan gedaan, verwaande kwast van een broeder Elias, de heilige engelen te verwerpen die ons komen onderwijzen. Ik ben echt heel bang dat jouw hooghartigheid je nog buiten onze Orde doet belanden. En inderdaad geschiedde het zoals Sint Franciscus had voorspeld, want Elias stierf buiten de Orde.

Diezelfde dag, in hetzelfde uur dat de engel vertrok, verscheen hij in dezelfde gedaante aan broeder Bernard, die terugkwam uit Santiago en aan de oever van een grote rivier verbleef. De engel groette Bernard in diens eigen taal: God geve je vrede, goede man! Broeder Bernard kwam niet bij van verbazing toen hij zag hoe bevallig de jongeman er uit zag, en hoorde hoe hij zijn eigen moedertaal sprak, compleet met vredesgroet en feestelijk uiterlijk. En hij vroeg aan de engel: Waar kom je vandaan, beste knaap?

De engel antwoordde: Ik kom van de plaats waar Sint Franciscus zich bevindt. Ik ben met hem gaan praten, maar dat kon niet, want hij was in het bos aan het bidden, verzonken in de beschouwing der goddelijke dingen, en ik wilde hem niet storen. Op dezelfde plek zijn ook de broeders Maseo, Gilles en Elias; en broeder Maseo heeft me verteld hoe ik op de poort moet kloppen in de stijl van de broeders. Maar broeder Elias heeft me niet willen antwoorden op de vraag die ik hem gesteld heb; later kreeg hij spijt en wilde hij me aanhoren, maar dat kon toen niet meer.

Later zei de engel tegen broeder Bernard: Waarom steek je de rivier niet over? Broeder Bernard antwoordde: Ik ben bang, want ik zie dat de rivier heel diep is. - Laten we samen gaan en ben maar niet bang, zei de engel. En hij nam Bernard bij de hand, en zette hem in een oogwenk aan de overkant van de rivier. Toen begreep broeder Bernard dat het een engel van God was, en hij riep met grote eerbied en blijdschap: Gezegende engel van God, vertel me hoe je heet. De engel antwoordde: Waarom vraag je me naar mijn naam, die wonderbaarlijk is?

Na dit gezegd te hebben, verdween de engel. Broeder Bernard bleef nu zo getroost achter dat hij de hele weg naar huis vol van blijdschap was. Hij prentte zich de dag en het uur in dat de engel hem verschenen was, en toen hij aankwam op de plek waar Sint Franciscus verbleef met de eerder genoemde metgezellen, bracht hij over elk detail verslag uit. En zo wisten ze allemaal zeker dat dezelfde engel op dezelfde dag en hetzelfde uur zowel aan hem als aan hen verschenen was. En ze dankten God. Amen.