De voorvaderen van Karel Hendriks


      De eerste Hendriks die we kennen in de stam van mijn schoonvader, de onvergetelijke Karel Hendriks, was Pruis en katholiek. Hij trouwde op 25 november 1695 in het kerkje van Oud-Zevenaar in de Lymers dat tot 1816 op Pruissisch grondgebied lag. Het dorp Zevenaar is ontstaan op drooggevallen Rijngronden, en dankt zijn naam aan de zeven haren van de heilige maagd Maria die er als relikwie bewaard werden, hoewel sommige droogstoppels het houden op zeven aren tarwe of gerst. Ieder jaar koos men er de schutterskoning en zijn koningin.
In het trouwboek van Oud-Zevenaer staat eenvoudig: Anno 1695 juncti matrimonio Gisbertus Henricks et Henrica Dryse. Deze brave echtelieden kregen in 1704 een zoon die zij Anthony noemden. Of zij nog meer kinderen hadden, weet ik niet. Het ligt wel voor de hand, en valt nog gemakkelijk na te gaan.

      Zoon Anthony moet een ondernemende jongeman geweest zijn, want hij trok met zijn oude vader naar Amsterdam. Zij woonden in 'het laantje, hoek steeg ... ', het zal daar wel geen vetpot geweest zijn. Maar Anthony Hendercksen wist toch indruk te maken op een jongedame die aan de Keizersgracht woonde. Zij was geboren in Borga, de Hollandse handelsnederzetting ter Burcht in Finland. Haar naam was Geesje Wijnands. Toen de verliefden op 20 october 1729 te Amsterdam trouwden, was de vader van Anthony getuige, maar de ouders van de bruid waren al overleden. Het is mij niet bekend welk ambacht Anthony uitoefende, waarschijnlijk was hij schoenmaker of kleermaker zoals sommige van zijn nazaten. Op 23 juli 1741 lieten zij in de RK kerk 't Boompje te Amsterdam hun zoon Gisbertus dopen, de oudvader van onze Karel.

      Voordat ik verder ga, moet ik nu iets meedelen over het verschijnsel van de Duitse seizoenarbeid. In tegenstelling tot "das steinreiche Holland" was West-Falen in de zeventiende eeuw een arm en overbevolkt land. De jongere boerenzonen trokken iedere zomer naar Nederland om met gras maaien geld bij te verdienen.
Men noemde ze hier 'hannekemaaiers', en ook wel 'velings', 'poepen', etc. Ze droegen hun zeis met zich mee, en verder een zak met spek, worst, eieren, en ... linnen. Want de Nederlandse boerenvrouwen kochten graag het Duitse linnengoed dat ze zo vaak voor hun 'poepen' (Buben) gewassen hadden.
Later trokken de Duitsers er met een mand op uit (ook wel 'kiep' genaamd), om zich uitsluitend op de handel toe te leggen. Nog in het eind van de negentiende eeuw waren de 'kiepkerels' met hun lange kromme pijpen in de grensstreken een bekend verschijnsel. Velen zijn hier tot welstand gekomen, zoals Lampe, C(lemens) & A(ugust) Brenninkmeijer, Kreijmborg, Voss, Peek en Cloppenburg en Dreesmann.
Het is dus geen toeval dat ene Gerard Althoff, die, zoals we zullen zien, voor 1700 uit Dülmen naar Amsterdam kwam, daar het beroep van kleermaker uitoefende.

      Onze in 1741 te Amsterdam geboren Gisbert Hendriks woonde daar aan de Looiersgracht, toen hij op 19 mei 1769 met Catharina Althof trouwde.
De bruid was in 1738 gedoopt in de Amsterdamse Mozes- en Aäronskerk. Haar vader en haar grootvader woonden in de Weesperstraat, en beoefenden het kleermakersambacht. Haar grootvader was al voor 1700 als 'kiepkerel' vanuit Dülmen naar Amsterdam gekomen. Zoals u weet, was Mokum in de zeventiende 'gouden' eeuw door de handel over zee uitgegroeid tot een wereldstad, waar mensen uit alle windstreken een nieuw bestaan zochten. Ook in de achttiende eeuw was het nog een toevluchtsoord voor vogels van allerlei pluimage.
De echtelieden kregen minstens één zoon, Johannes. Deze werd op 6 februari 1772 in de RK kerk 't Boompje gedoopt. Met hem begint de geschiedenis van de moderne Hendriksen, die buiten onze hoofdstad woonden. Maar de moeder, Catharina Althof, stierf in 1810 nog te Amsterdam, en werd er begraven op het Heiligewegse- en Leidsekerkhof. We zijn dan aangeland in het jaar waarin keizer Napoleon de stad bezocht en Holland voor een drietal jaren bij Frankrijk werd ingelijfd.

      In die tijd was Johannes Hendriks sergeant in het leger van Napoleon. Hij zal dienst hebben genomen om economische redenen, of wellicht was hij eerst tot dienst verplicht. Hij zal met het leger hebben rondgetrokken, en op een van zijn standplaatsen Femmetje Jansen hebben ontmoet. Deze Femmetje kwam waarschijnlijk uit Kampen of omgeving, want zij zal na de geboorte van haar zoon haar schreden derwaarts richten. Ze zal zich misschien als breidster bij het leger gevoegd hebben, en in die hoedanigheid met de foerier Jan Hendriks hebben kennisgemaakt. In ieder geval werd op 13 februari 1805 hun zoontje Gijsbertus Hendrik Hendriks in de kleine kerk te Brielle gedoopt. Daarbij werd aangetekend dat de vader van de Roomse godsdienst was. Dit geldt dus waarschijnlijk niet voor de moeder en de zoon. De vader was daar te Brielle met het Napoleontische leger wakende tegen een mogelijke Engelse invasie.
Zeven jaar later verbleef hij in het noorden van Frankrijk te Metz in de Elzas. Uit het doodboek van het te Metz gevestigd militair hospitaal vernemen wij het droevige bericht, dat "de heer Hendriks (Jan), oud veertig jaren, sergeant in het 124-ste Regiment Infanterie van Linie 5-de Bataillon, geboortig van Amsterdam in het Departement van de Zuiderzee, in boven genoemd hospitaal is gekomen den zesden december des jaars 1812, en aldaar overleden den negenden december van hetzelfde jaar, aan de gevolgen van de koorts". Het was de winter van de catastrofale tocht van Napoleon naar Rusland, waarvan slechts zeer weinigen zijn teruggekeerd. Zijn regiment bouwde de bruggen voor het oversteken van de Berezina. Waarschijnlijk is Jan Hendriks voor het begin van de slag besmet met typhus en meegegeven aan de eerste naar Frankrijk terugtrekkende eenheden.
Nader onderzoek leert dat Jan Hendriks in het leger dienst deed als foerier: kwartiermaker, belast met de uitrusting en kleding van de soldaten. Hij had bruine ogen, wenkbrauwen en haar, een spitse neus, middelmatige mond en geen kin, en was plat van wezen. Dit komt overeen met de trekken die Karels opa van vaderszijde te Kampen nog had.

      De weduwe van Jan Hendriks, de breidster Femmetje Jansen, was dus met haar zoontje Gijsbertus Hendrik naar Kampen gegaan. Toen de jongen groter was, werd hij daar schoenmaker. Hij trouwde er in mei 1834 met dienstbode Zwerina van As, dochter van een wachtmeester. Haar vader was geboortig uit Geldermalsen, en trok met het Bataafse leger van plaats naar plaats. Zwerina werd in 1806 geboren te Groningen. Haar moeder was een echte Groningse, wier voorouders al in de zeventiende eeuw in deze stad woonden. In 1812 zag Zwerina de Kozakken het land binnenvallen, terwijl de 'kale Fransen' het veld ruimden. Zij trok vervolgens met haar vader naar Kampen.
Het echtpaar Hendriks-van As kreeg te Kampen minstens vijf kinderen: een zoontje Gijsbert dat stierf in de leeftijd van drie maanden, drie dochters (Maria, Zwerina en Jansje), en dan (op 14 januari 1843) Karel, de grootvader van Marians vader. Gijsbert Hendriks en zijn vrouw Zwerina van As waren soldatenkinderen. Zij zullen zich, meer nog dan hun ouders, hebben aangepast aan het streng gereformeerde Kampense milieu.

      Deze Karel werd eerst steenhouwer, maar hij kreeg longtuberculose. We zien nu dat de jongen in Kampen volledig was geaccepteerd, want hij kreeg als invalide de mooie betrekking van bode op het gemeentehuis. Hij was inmiddels sinds juli 1873 getrouwd met de Zwolse schippersdochter Johanna Sierink.
De vader van de bruid stamde uit een geslacht van Hardenbergse boeren-burgemeesters. De moeder was naaister en eveneens schippersdochter, uit Zwartsluis, en de grootvader van moederszijde was schoenmaker, zoals de vader van de bruidegom.
Het echtpaar kreeg acht kinderen:
Aaltje, die in de huishouding bleef werken,
Lambertus, de grappenmaker,
Wilhelm, militair in het rijk van Insulinde,
Zwerina, de later welbekende Kampense (onderwijzeres en) evangeliste,
Klaziena, die eveneens onderwijzeres werd en een boekje over Zwerina schreef,
verder de lithograaf Gijsbertus,
verpleegster Johanna, en,
als oudste zoon, Karel junior, over wie we het dadelijk gaan hebben.
Karel senior overleed in december 1903. Zijn vrouw, Johanna Sierink, stierf pas in mei 1930. Zij dreef toen een textielwinkel in de Oudestraat te Kampen. Aldus is de handel in kleding vanaf de tijd van de hannekemaaiers tot in 1930 of nog langer in de familie gebleven.

      Karel junior, de vader van Marians vader, werd op 18 october 1880 te Kampen geboren. Hij mocht alleen gaan studeren als hij dominee zou worden. Daartoe trok hij naar Utrecht, waar hij in de bakkerswinkel van haar vader aan de Oosterkade kennismaakte met de bekoorlijke Urechtse bakkersdochter Wilhelmina Pluijm. Zij trouwden te Utrecht in april 1906. Zie de foto hier boven.
De bruid telde onder haar voorouders bakkers, slagers en tabaksplanters. Zij zou zich later juist afzetten tegen het gebruik van suiker, vlees en tabak. Misschien dat hierin meespeelde dat haar ouders gescheiden waren, maar ook dat het echtpaar later in Groningen erg onder de indruk was van de bekende socialistische vegetariër, 'ûs verlosser' Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Haar man was eveneens rebels van aard, want toen hij eenmaal dominee was in het Groningse Aduard, ging hij tussendoor voor arts studeren.
Zij kregen drie kinderen: Karel (1911), Leo en Gon. Over deze laatste Karel zal ik het straks hebben. Leo en Gon kregen later ook allebei een stel kinderen. De moeder stierf in 1940 te Velsen. De vader werd homeopathisch arts te Groningen, en trouwde nog twee keer. Hij stierf in 1972 op hoge leeftijd te Amsterdam.

      Marians vader Karel Hendriks groeide dus op als zoon van een dominee. Hij kreeg van zijn ouders hun vrijzinnige denkbeelden over het christendom mee, maar vooral ook het vegetarisme en de in Groningen en ommelanden algemeen gewaardeerde socialistische idealen. Hij studeerde electrotechniek, maar had bijvoorbeeld ook belangstelling voor de boeken van Multatuli. Hij maakte thuis kennis met Else Suhr, die als elfjarige door kennissen was meegenomen naar de provincie Groningen, nadat haar moeder in Osternburg bij Oldenburg was overleden.
Karel en Else trouwden in februari 1933. Zij kregen drie kinderen: vóór de oorlog Ger en Drude, en na de oorlog Marian.
Tijdens de oorlog waren Karel en Els in het verzet, zij brachten blaadjes rond en hielpen onderduikers. Hierdoor werd Karel na de oorlog door de BVD als 'communist' geschaduwd, en kon daarom als electrotechnicus niet in overheidsbetrekking worden aangenomen. Maar hij bouwde in Veendam een bloeiend wikkelbedrijf op. In de jaren 1954-1956 was hij als electrotechnisch ingenieur werkzaam op de scheepswerf in Manokwari (Nederlands Nieuw Guinea).
In 1993 vierde het echtpaar hun diamanten bruiloft. In de jaren daarna stierf eerst Else en later Karel (op 24 december 1999).

klik hier om naar mijn hoofdpagina te gaan