PIET RIJSTEPAP ALS DEMENTE BEJAARDE


Dat je onder het televisiekijken in slaap sukkelt ... ach, dat kan iedereen gebeuren. Maar toen Piet Rijstepap zijn knappe buurvrouw steeds met andere namen begon aan te duiden, begon zijn vrouw te vermoeden dat hij dement aan het worden was. Nu eens had hij het over 'buurvrouw Anita', dan weer, in alle ernst, over 'buurvrouw Monique' of 'buurvrouw Sabine'. Dat was het begin. Later kende hij de namen van zijn eigen kinderen niet meer.
Zolang er bij de dagelijkse bezigheden niets bijzonders gebeurde, leek Piet zich met veel zoeken en proberen nog wel te kunnen redden. Maar op een kwade dag sloot de Aldi haar deuren, en Piet kon onmogelijk de weg naar die andere winkel onthouden, de Piet Hein of P1000 of zo. Hij verdwaalde steeds, en kwam vaak met een natte broek thuis. Daarom besloot zijn vrouw naar een plek in het verzorgingshuis te zoeken.

Het was best een gezellige boel daar, in de gesloten afdeling van de 'Hof van Eden'. Het was een oud huis, waar veel patiënten met zijn tweeën op één kamer sliepen. In de gemeenschappelijke ruimte zaten de bewoners samen aan grote tafels. Er was tv, er waren kanaries, iedere had voldoende koffie of limonade. De broeders en zusters liepen lachend rond, en waren heel vriendelijk voor de demente bejaarden.
Twee bewoners liepen voortdurend hand in hand van de ene gesloten deur naar de ander, zonder ooit hun goede humeur te verliezen. Er was ook een oude dame die steeds een schoon slabbetje vroeg, ook al was haar slabbetje nog kraakhelder. En Piet Rijstepap vroeg telkens om koffie. Men zorgde er dan ook voor dat zijn beker altijd gevuld was. Dan zat hij tevreden aan tafel, en neuriede een Maria-liedje.

Als er bezoek kwam, voor wie dan ook, stond Piet Rijstepap op en stelde zich plechtig voor, terwijl hij de nieuwkomer hartelijk de hand schudde: "Goede dag, meneer (of mevrouw), mijn naam is Piet Rijstepap. Welkom in de Hof van Olijven." Dat hij 'Hof van Olijven' zei, in plaats van 'Hof van Eden', werd als een grapje opgevat, en er werd dan hartelijk gelachen. Van de weeromstuit gaf Piet dan soms een zuster een ondeugende tik op de billen. Dan zeiden de broeders met een knipoog dat hij zich beter moest gedragen.
Natuurlijk kwamen Piets vrouw en kinderen hem vaak opzoeken. Dan brachten ze iets dierbaars mee, een oude foto of een lievelingsboek. En ze gingen met hem wandelen of koffie drinken. En als Piet mee naar huis wilde, herinnerden ze hem er aan dat hij de zusters nog iets over de historie van zijn woonplaats Maastricht moest vertellen. Dan klaarde zijn gezicht op, en vergat hij dat hij mee naar huis had gewild.

Maar op een dag was Piet verdwenen. Waarschijnlijk was hij met een bezoeker mee naar buiten geglipt. Wie hem niet kende kon gemakkelijk denken dat Piet zelf een bezoeker was. Er werd onmiddellijk een zoektocht georganiseerd, en de familie werd van de verdwijning op de hoogte gesteld.
Men zocht hem in café de Perroen, maar daar was hij niet. Men zocht hem in speeltuin Fort Willem, daar was hij ook niet. Het stadspark werd uitgekamd, en men zocht hem zelfs op de sint-Pietersberg, want je weet maar nooit waar zo'n oude demente man nog toe in staat is. Geen spoor. Dagen gingen voorbij, en Piets foto was al in de krant en op de tv geweest. Eindelijk, na een week, kwam er een kaartje ... groeten uit Parijs. Er stond geen afzender op, maar het kaartje was keurig geadresseerd aan Piets vrouw, in Piets bloedeigen handschrift.